Scenario's Lab2Zorg

Uit informatiestandaarden
Naar navigatie springen Naar zoeken springen



1 Algemeen

Hieronder zijn een aantal voorbeeldscenario's uitgewerkt in welke gevallen bepaalde uitwisselingen plaats kunnen vinden. Dit zijn illustratieve voorbeelden van praktijksituaties, maar geen volledige set van alle mogelijke momenten waarop de uitwisseling plaats kan vinden.

2 Scenario's Raadplegen/beschikbaar stellen

2.1 Raadplegen nierfunctie bij de apotheek

Een 75-jarige man komt bij zijn apotheek met een recept voor Digoxine. Het AIS van de apotheek bevat een nierfunctiebepaling van twee jaar oud. Aangezien dit langer dan 13 maanden geleden is, besluit de apotheker een raadpleging te doen om te zien of er een recentere nierfunctiebepaling van deze patiënt bekend is.

De apotheek ontvangt labuitslagen van een half jaar geleden:

  • eGFR: 97 ml/min/1.73m2

referentie ondergrens: 90 ml/min/1.73m2

  • creatinine (serum): 92 micromol/l

referentie ondergrens-bovengrens: 62-134 micromol/l

  • albumine-creatineratio (ACR, urine): 2 mg albumine/mmol creatinine

referentie bovengrens: 3 mg albumine/mmol creatine

Op grond van deze labwaarden concludeert de apotheker dat de nierfunctie in orde is. De apotheker verstrekt de medicatie aan de patiënt.

2.2 Raadplegen lithiumspiegel op de eerste hulp

Een jongeman wordt in verwarde toestand binnengebracht op de SEH. Hij geeft aan lithium te gebruiken, maar is verder niet goed aanspreekbaar. De ingeroepen psychiater wil weten wat de lithiumspiegel is waarop hij ingesteld is en vraagt de lithiumbepalingen van het afgelopen jaar op.

Hij krijgt als resultaat:

  • 3-7-2021 lithium 0,6 mmol/l
  • 20-10-2021 lithium 0,8 mmol/l
  • 30-11-2021 lithium 0,6 mmol/l

2.3 Raadplegen laatste INR waarde bij ziekenhuisopname

Een bejaarde vrouw met een pacemaker wordt opgenomen op de GAAZ. Met het oog op de antistolling wordt de laatste INR opgevraagd.

Het resultaat is een INR bepaling van 2 weken oud INR: 2.9 referentie ondergrens: 2.0 referentie bovengrens: 3.0

2.4 Raadplegen eerder uitgevoerde genotypering

Een patiënt reageert slecht op behandeling met Tamoxifen. De betrokken oncoloog vermoedt dat de patiënt mogelijk een poor metabolizer voor CYP2D6 is. Voordat zij zelf een bepaling laat doen, vraagt zij eerst op of er een recente CYP2D6-genotypering beschikbaar is. Die is er en bevestigt het vermoeden. De arts verhoogt de dosis van Tamoxifen.

2.5 Raadplegen resultaten n.a.v. monsterafname bij prikpoli aangevraagd door huisarts

Een 35-jarige vrouwelijke patiënt komt bij de huisarts met vermoeidheidsklachten. De huisarts wil vóór het stellen van een diagnose bloedonderzoek laten uitvoeren. Hij maakt een aanvraag aan voor dit bloedonderzoek en stuurt deze, inclusief persoonsgegevens naar een laboratorium. De huisarts stuurt de patiënt naar de prikpost van het laboratorium om het monster af te nemen. Wanneer de prikpost de vrouw ontvangt, meldt zij zich met haar persoonsgegevens en wordt de opdracht opgezocht in het LIS. Aan de hand van het aanvraagtype wordt het aantal monsters bepaald en wordt het lab afgenomen. Nadat de afgenomen monsters worden gekoppeld aan de aanvraag worden deze naar het laboratorium gestuurd. In het laboratorium wordt bij ontvangst van de monsters, de aanvraag opgezocht in het LIS. Vervolgens worden de onderzoeken uitgevoerd en de resultaten opgevoerd in het LIS. Wanneer alle onderzoeken zijn uitgevoerd en alle resultaten zijn verwerkt, voegt de laboratoriumspecialist een interpretatie van deze resultaten toe. Dit wordt gezamenlijk naar de aanvrager, de huisarts gestuurd. De huisarts neemt de resultaten op in het patiëntendossier van de patiënt. De huisarts stelt de patiënt op de hoogte van de resultaten. Op basis van de resultaten wordt een behandelplan samengesteld.

3 Scenario's sturen

3.1 Scenario's meesturen

3.1.1 Wisselend doseerschema antistolling incl. INR waarde van Trombosedienst naar toediener

Een patiënt gebruikt antistollingsmedicatie en staat hiervoor onder toezicht van de Trombosedienst. Tijdens een periodieke controle wordt de INR waarde van deze patiënt bepaald. Nadat dit resultaat is opgevoerd in het informatiesysteem van de Trombosedienst, maakt de trombosedienst een nieuw wisselend doseer schema (WDS) op basis van dit INR resultaat en eventueel andere gegevens. Dit WDS wordt inclusief de gebruikte INR waarde opgestuurd naar de toediener van de patiënt, zodat de juiste dosering van antistollingsmedicatie wordt gebruikt.

3.2 Scenario's doorsturen

3.2.1 Doorsturen nierfunctie van voorschrijver naar apotheker

Ter preventie van een beroerte krijgt een patiënt (man, 65 jaar) voor het eerst Dabigatran voorgeschreven. De patiënt heeft een verminderde nierfunctie maar deze is niet recent gemeten. De voorschrijver vraagt laboratoriumonderzoek naar de nierfunctie aan en stuurt het voorschrift naar de apotheker. Wanneer de laboratoriumresultaten binnenkomen stuurt de voorschrijver deze alsnog actief door naar de apotheker.

3.2.2 Doorsturen van laboratoriumresultaten t.b.v. transplantatie

Van een patiënt in een ziekenhuis (transplantatiecentrum) is geconstateerd dat deze persoon een goede match is voor leverdonatie aan een patiënt in een ander ziekenhuis (ook transplantatiecentrum). Hiervoor zijn uitgebreide onderzoeken gedaan naar onder andere bloedgroep, antistoffen, leverfunctie, bloedstolling maar ook de aanwezigheid van virussen zoals hepatitis of aids. Deze laboratoriumresultaten worden actief doorgestuurd naar de medisch microbioloog en klinisch chemicus in het ziekenhuis van de ontvangende patiënt zodat deze een volledig beeld hebben en alle resultaten kunnen vergelijken met de laboratoriumresultaten van de ontvangend patiënt, zodat zij op basis van deze resultaten de donormatch kunnen beoordelen.

3.2.3 Doorsturen van COVID resultaten van GGD naar huisarts

Een patiënt met klachten laat zich bij de GGD testen op COVID-19. Een PCR test wordt uitgevoerd en de patiënt blijkt inderdaad besmet te zijn. De patiënt wordt hiervan op de hoogte gesteld en door de GGD gebeld. Tijdens het telefoongesprek krijgt de GGD toestemming van de patiënt om het positieve resultaat te delen met de huisarts. De GGD stuurt het resultaat van de test naar de huisarts.

3.2.4 Doorsturen van antibiotica resistentie bij bacteriële infectie patiënt

Een patiënt met onder behandeling/controle bij een specialist in het ziekenhuis, komt met een ongerelateerde klacht bij de huisarts. De huisarts vermoed een infectie en schrijft antibiotica voor. Nadat de kuur is afgelopen, komt de patiënt terug, helaas heeft de antibiotica niet geholpen. De huisarts vraagt laboratoriumonderzoek naar de infectie aan. Er blijkt sprake te zijn van infectie met een antibiotica resistente bacterie. Omdat dit relevante informatie is voor alle zorgverleners van de patiënt stuurt de huisarts dit resultaat door naar de behandelend specialist in het ziekenhuis.

3.2.5 Nazenden van aanvullende resultaten tussen arts-microbiologen na overdracht patiënt tussen verschillende ziekenhuizen

Een patiënt (kind) met kanker wordt zowel in het Maxima Medisch Centrum als in UMC Utrecht behandeld. Het kindje krijgt koorts ivm een infectie aan het katheter (Port-A-Cath, PAC) terwijl opgenomen in het Maxima Medisch Centrum, er worden bloedkweken afgenomen uit de PAC. Deze kweken worden ingezet en na 1 dag is bekend dat er negatieve staven in de kweek zitten. De volgende dag wordt het type bacterie gedetermineerd “Pseudomonas aeruginosa”. Op dag 3 wordt ook de gevoeligheid van de bacterie bekend, zodat duidelijk is hoe deze behandeld kan worden. Tegen de tijd dat de resultaten van alle onderzoeken bekend zijn, is de patiënt overgeplaatst voor een chemotherapie behandeling in het UMC Utrecht, de uitslag van de bloedkweek wordt actief opgestuurd naar de arts-microbioloog in het UMC, zodat deze de behandeling kan starten.

3.2.6 Doorsturen van uitgebreide set aan microbiologische bepalingen, niet opgenomen in het EPD bij overdracht patiënt

Een patiënt (kind) met geelzucht en hemolytische anemie wordt opgenomen in het ziekenhuis. Om de diagnose te stellen wordt een breed scala aan microbiologische bepalingen uitgevoerd: • Hepatitis screening (A, B, C, E). • Epstein Barr Virus (EBV) • Cytomegalovirus Naar aanleiding van de testen is de verdenking dat er sprake is van EBV, maar er is meer onderzoek nodig om dit zeker te weten. Omdat de patiënt hard achteruit gaat en de diagnose nog niet helder is wordt de patiënt overgeplaatst naar een UMC. Het EPD wordt overgedragen, maar niet alle laboratoriumbepalingen die uitgevoerd zijn, zijn hier onderdeel van. Om overdiagnostiek te voorkomen en het UMC de volledige set aan gegevens te geven om de juiste diagnose te stellen, worden alle laboratoriumresultaten door de arts-microbioloog van het ziekenhuis opgestuurd naar de arts-microbioloog van het UMC.