Migratie en hybride

Uit informatiestandaarden
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Deze pagina bevat voorgenomen afspraken betreffende werkproces gedurende transitiefase en hybride situatie.

1 Leeswijzer

Dit document bevat voorgenomen afspraken voor het werkproces in de transitiefase. Systemen hebben dan te maken met een hybride situatie. De transitiefase betreft de fase waarin systemen de informatiestandaard MP9 implementeren. Deze fase loopt van de migratie van het eerste systeem tot het moment dat uiteindelijk alle systemen over zijn op MP9. Systemen die gedurende de transitiefase overgaan naar MP9 hebben te maken met een hybride situatie: de systemen zullen zowel MP9 als MP6.12/ EDIFACT moeten ondersteunen. Er bestaan verschillen tussen MP9 en MP6.12/ EDIFACT. Vanwege deze verschillen zullen er gedurende de gehele transitiefase aanvullende afspraken nodig zijn. Dit betreffen afspraken in aanvulling op de informatiestandaard MP9. Het gaat daarbij om:

  • het migreren (het omzetten van de reeds beschikbare medicatiegegevens in een patiëntdossier naar een datamodel dat MP9-bouwstenen ondersteunt),
  • het (actief) beschikbaarstellen (het proces van het ter beschikking stellen van MP9-gegevens zodat andere systemen deze informatie kunnen raadplegen en/of het sturen van MP9-gegevens),
  • het raadplegen (het proces van opvragen van beschikbare medicatiegegevens, zowel MP9-gegevens als MP6.12-gegevens), en
  • het reconciliëren (het samenbrengen en ontdubbelen van beschikbare gegevens met de ontvangen gegevens met als doel een overzichtelijk medicatiedossier op te bouwen).

Het voorgenomen werkproces is uitgedacht in de werkstroom Migratie en hybride situatie, waaraan het programmateam Medicatieoverdracht en een deel van de leveranciers deelnemen. Dit document bevat het beoogde werkproces zoals besproken in de sessies 18-11-2021 t/m 23-02-2022. Eindproduct van deze werkstroom is een implementatiehandleiding voor de transitiefase en hybride situatie. In paragraaf 13 in dit document is een lijst met definities toegevoegd van de termen die in de tekst in deze layout staan.

Bijlage:

2 Achtergrond

Gedurende de transitiefase zijn afspraken nodig voor het probleem van meerdere identificaties (MBH-id’s) voor eenzelfde medicamenteuze behandeling (MBH). De MBH-id is een verplicht onderdeel van MP9-bouwstenen. Via de MBH-id worden alle medicatiebouwstenen die in eenzelfde MBH vallen bij elkaar gebundeld. Uitgewisselde informatie op basis van MP6.12 of via EDIFACT bevat geen MBH-id. Wanneer systemen onafhankelijk van elkaar migreren, genereren zij onafhankelijk van elkaar een MBH-id. Dan ontstaat het volgende probleem: er zullen verschillende MBH-id’s aangemaakt worden voor medicatiebouwstenen, terwijl deze conceptueel horen bij één MBH. Deze situatie kan leiden tot onduidelijkheid, administratieve last en eventueel zelfs tot medicatiefouten. Er dienen daarom afspraken gemaakt te worden om deze risico’s te minimaliseren. Dit gaat om afspraken over de wijze waarop gemigreerd wordt (niet alle data zal bij migratie direct een wereldwijd en eeuwig unieke MBH-id toegekend krijgen), en over de volgorde van de processtappen (wanneer mogen systemen MP9-bouwstenen (actief) beschikbaarstellen, wanneer dient er raadpleging plaats te vinden en wanneer en door wie dient er gereconcilieerd te worden).

3 Verrijken EDIFACT-id en vullen 6.12 prescription/id

Met de introductie van MP6.12 berichten en de aanstaande MP9-migratie, is het van belang om betrouwbaar te kunnen ontdubbelen. Dit geldt vooral wanneer systemen medicatie-informatie via verschillende stromen (EDIFACT, MP6.12 en MP9) ontvangen. Het ontdubbelen is het meest betrouwbaar met identificaties. Relaties vastleggen tussen EDIFACT-, MP6.12 en MP9 informatie helpt (geautomatiseerde) ontdubbeling en reconciliatie. Dit vermindert administratieve lasten voor zorgverleners. Hiervoor is het verrijken van het EDIFACT-id en het vullen van de relatie naar het voorschrift in de 6.12 verstrekkingen van belang. Onderstaande paragrafen bevatten nadere toelichting over deze systematiek.

3.1 Huidige situatie

Een voorschrijver die een of meer voorschriften via EDIFACT naar de apotheker stuurt, doet dat met een MEDREC-AAN (aanvraag-) bericht. De apotheker stuurt na het verstrekken van een medicament een MEDREC-AFL (aflever-) bericht naar de huisarts van de patiënt. In het MEDREC-AFL bericht zit, indien mogelijk, een referentie naar de voorschrift-IDs van het MEDREC-AAN bericht. De huisarts krijgt op deze manier ook AFL-berichten van door specialisten voorgeschreven medicatie. Deze AFL-berichten hebben echter géén relatie naar een MP6.12 vooraankondiging.

De huisarts herkent aan het al dan niet aanwezige voorschrift-ID of het een aflevering van een eigen voorschrift is of van een andere voorschrijver. Deze koppeling is niet afhankelijk van het medicament en daarom ook mogelijk wanneer de apotheker iets anders afgeleverd heeft dan voorgeschreven was.

3.2 Gewenste situatie

De gewenste situatie is om zoveel mogelijk te kunnen ontdubbelen en reconciliëren door het matchen van identifiers, óók met oudere versies van de standaard (EDIFACT en MP6.12).

3.2.1 Uitgangspunten

Het is ongewenst om aanpassingen te doen aan (legacy) EDIFACT-implementaties.

3.2.2 MP6.12: relatie leggen vanuit verstrekking naar 6.12 voorschrift

Verstrekkingen bevatten conceptueel gezien altijd een referentie naar de identificatie van het bijbehorende voorschrift, ongeacht of ze beide in hetzelfde berichtformaat verstuurd zijn.

Om goede relaties te kunnen leggen, moet de referentie naar het voorschrift altijd gevuld worden. Ervaringen uit de praktijk leren dat niet alle MP6.12 verstrekking-berichten een referentie naar de MP6.12 vooraankondiging hebben. een MP6.12 vooraankondiging heeft een prescription/id. Dit prescription/id moet verplicht opgenomen worden in de MP6.12 verstrekking.

3.2.3 Verrijkt EDIFACT ID

Wanneer het voorschrift via EDIFACT ontvangen was, kan deze referentie nu niet ingevuld zijn. De EDIFACT-identifier is niet globaal uniek, maar enkel uniek per organisatie. Deze identifier kan daarnaast niet onaangepast meegegeven worden in MP9- of MP6.12-berichten omdat EDIFACT de OID-systematiek niet ondersteunt. Het EDIFACT-id veld heeft maximaal 35 posities. Dit is te klein om een volledige OID in te zetten. De afgesproken werkwijze voor het ‘verrijken’ van de EDIFACT-id die geschikt is voor communicatie in HL7v3 / FHIR is als volgt samen te vatten:

  • Een vaste OID-root, vastgesteld door Nictiz: 2.16.840.1.113883.2.4.3.11.61.1
  • Een OID-extension die bestaat uit de AGB-code van de verzender en het ID van het EDIFACT voorschrift. Deze twee onderdelen scheiden met een pipe separator.
    • Het ID van het voorschrift wordt gehaald uit het EDIFACT S05 LIN segment
    • De AGB-code van de verzender wordt gehaald uit het EDIFACT S01 NAD+MS segment

3.2.3.1 Voorbeeld 1

De AGB-code van de verzender wordt gehaald uit het S01 NAD+MS segment.

S01+1' 
NAD+MS+01023456:CGP:VEK++Cerelio Tertius' 
ADR+WO+1:Kosterijland 70+Bunnik+3981AJ' 
S01+2' 
NAD+MR+02000456:PHA:VEK++gezondheidszorgwerkers 102' 
ADR+WO+1:Kosterijland 70+Bunnik+3981AJ' 
NAD+MS+01023456:CGP:VEK++Cerelio Tertius' 
ADR+WO+1:Kosterijland 70+Bunnik+3981AJ'

In dit voorbeeld is dat

01023456

.

Het ID van het voorschrift wordt gehaald uit het S05 LIN segment.

S05+1' 
LIN+1+AAN+728999::PRF:LOC' 
RFF+G1:01023456' 
CLI+MED+00008079:PRK:ZI:DICLOFENAC-NATRIUM TABLET MSR 50MG' 
QTY+46:42+245:THE002:ZI:STUK' 
DTM+7:20220203:102' 
DTM+36:20220217:102' 
S07+1' 
DSG+X+3:WCIA25G:NHG:3' 
DSG+T+19:WCIA25G:NHG:per dag' 
DSG+Y+1:WCIA25G:NHG:1' 
ADR+WO+1:Kosterijland 70+Bunnik+3981AJ' 
DSG+A+100:WCIA25G:NHG:tablet'

In dit voorbeeld is dat

728999

De volledige OID extension wordt dan:

01023456|728999

3.2.3.2 Voorbeeld 2

UNB+UNOC:1+01023456+0456+220203:1232+0' 
UNH+0+MEDREC:3:2:OZ:REC32H+MEDREC_3_2_OZ_REC32H' 
BGM+REC:MF:CSI:OMNIHIS' 
DTM+137:202202031232:203' 
S01+1' 
NAD+MS+01023456:CGP:VEK++Cerelio Tertius'
ADR+WO+1:Kosterijland 70+Bunnik+3981AJ' 
S01+2' 
NAD+MR+02000456:PHA:VEK++gezondheidszorgwerkers 102' 
ADR+WO+1:Kosterijland 70+Bunnik+3981AJ' 
S02+1' 
RFF+ROI:728999' 
S03+1' 
PNA+PAT+69::999999837:PCL:LOC+++NAN:Aardoom+NVV:D.*+NVN:+NEA:+NEV:' 
ADR+HO+1:Ademdstraat:10*+DEMOSTAD+9999ZA' 
DTM+329:19610529:102' 
PDI+2' 
S05+1' 
LIN+1+AAN+728999::PRF:LOC' 
RFF+G1:01023456' 
CLI+MED+00008079:PRK:ZI:DICLOFENAC-NATRIUM TABLET MSR 50MG' 
QTY+46:42+245:THE002:ZI:STUK' 
DTM+7:20220203:102' 
DTM+36:20220217:102' 
S07+1' 
DSG+X+3:WCIA25G:NHG:3' 
DSG+T+19:WCIA25G:NHG:per dag' 
DSG+Y+1:WCIA25G:NHG:1' 
DSG+A+100:WCIA25G:NHG:tablet' 
S05+2' LIN+2+AAN+729000::PRF:LOC' 
RFF+G1:01023456' 
CLI+MED+00067903:PRK:ZI:PARACETAMOL TABLET 500MG' 
QTY+46:20+245:THE002:ZI:STUK' 
DTM+7:20220203:102' 
DTM+36:20220223:102' 
S07+1' 
DSG+X+1:WCIA25G:NHG:1' 
DSG+T+19:WCIA25G:NHG:per dag' 
DSG+Y+1:WCIA25G:NHG:1' 
DSG+A+100:WCIA25G:NHG:tablet' 
FTX+DOS+++Dit is extra tekst bij paracetamol' 
S05+3' 
LIN+3+AAN+729001::PRF:LOC' 
RFF+G1:01023456' 
CLI+MED+00000353:PRK:ZI:OXAZEPAM TABLET 10MG' 
QTY+46:30+245:THE002:ZI:STUK' 
DTM+7:20220203:102' 
DTM+36:20220211:102' 
S07+1' 
DSG+X+4:WCIA25G:NHG:4' 
DSG+T+19:WCIA25G:NHG:per dag' 
DSG+Y+1:WCIA25G:NHG:1' 
DSG+A+100:WCIA25G:NHG:tablet' 
FTX+DOS+++ '
UNT+55+0' 
UNZ+1+0'

Dit voorbeeldbericht bevat 3 voorschriften. De verrijkte EDIFACT-ids zien er in XML zo uit:

  • voor Diclofenac:
    <id root="2.16.840.1.113883.2.4.3.11.61.1" extension="01023456|728999"/>
    
  • voor Paracetamol:
    <id root="2.16.840.1.113883.2.4.3.11.61.1" extension="01023456|729000"/>
    
  • voor Oxazepam:
    <id root="2.16.840.1.113883.2.4.3.11.61.1" extension="01023456|729001"/>
    

3.3 Impact voor de XIS-leveranciers

3.3.1 AIS

MP 6.12 verstrekking/prescription id vullen:

  • Indien nog niet geïmplementeerd: prescription/id uit MP6.12 vooraankondiging én
  • Verrijkt EDIFACT-id zoals afgeleid uit MEDREC-AAN bericht.

3.3.2 Alle systemen

Het overzicht van identificaties in paragraaf 7.1:

  • Bij migratie gebruiken om relaties in MP9 bouwstenen te leggen.
  • Bij reconciliëren herkennen en gebruiken, bijvoorbeeld door de medicatie-informatie te kunnen ordenen bij de juiste MBH.

4 Migratie

4.1 Actuele en recent gestopte medicatie versus historie van medicatie

Gedurende de transitiefase wordt bij migratie onderscheid gemaakt tussen actuele en recent gestopte medicatie versus historie van medicatie. Actuele medicatie is als volgt gedefinieerd: medicatie waarvan de stopdatum (op het moment van migratie) nog niet verstreken is. Dit betreft huidige (heden ligt tussen start- en stopdatum) en toekomstige (heden ligt voor startdatum) medicatie. Recent gestopte medicatie omvat medicatie die in de afgelopen twee maanden is gestopt. Historie van medicatie is medicatie met een stopdatum die meer dan twee maanden in het verleden ligt (ten opzichte van het moment van migratie).

In de transitiefase wordt historische medicatie gebundeld per prescriptiecode (PRK). Daarmee is er een verschil in de migratie van actuele en recent gestopte medicatie versus historische informatie. Dit beperkt het probleem van meerdere MBH-id’s voor eenzelfde MBH. Tegelijkertijd draagt dit bij aan een ‘schone start’: actuele en recent gestopte medicatie zal sneller voldoen aan MP9. Actuele en recent gestopte medicatie wordt zorgvuldig gereconcilieerd volgens MP9, terwijl historie niet uitgebreid gereconcilieerd wordt als daar geen directe aanleiding voor is. Dit zorgt er ook voor dat zorgverleners niet belast worden met reconciliatietaken (administratieve lasten) voor historische medicatie die vandaag niet echt belangrijk meer is.

4.2 Eigen vs. andermans medicatiegegevens

Om te voorkomen dat er onnodig dubbele bouwstenen uitgewisseld worden, is het belangrijk om in systemen onderscheid te maken tussen eigen medicatiegegevens, waarvan het systeem de bron is, en andermans medicatiegegevens, waar een ander systeem bron van is. De eigen informatie wordt beschikbaar gesteld in MP9-bouwstenen. Het EVS migreert eigen informatie naar MA’s (en VV’s) en het AIS naar TA’s (en MVE’s). Andermans informatie mag niet vanuit het eigen systeem beschikbaar worden gesteld via de transactie beschikbaarstellen medicatiegegevens (immers, deze informatie dient door het systeem van waaruit is voorgeschreven of verstrekt respectievelijk als MA en TA (en MVE’s) beschikbaargesteld te worden).

Huisarts- en ziekenhuisinformatiesystemen (HIS’en en ZIS’en) dienen maatregelen te treffen om dubbelingen in MA’s en daarmee dubbelingen in MBH’s te voorkomen bij betrokkenheid van meerdere EVS’en:

  • Medicatie die op een eerdere datum dan de migratiedatum is voorgeschreven en waarbij in de database een einddatum bekend is, dient gemigreerd te worden naar een MA met een gebruiksperiode met einddatum. Dit zorgt ervoor dat er slechts tijdelijk sprake is van eventuele dubbelingen in MA’s en MBH’s.
  • HIS’en en ZIS’en dienen processen ingericht te hebben om, indien mogelijk, te achterhalen of medicatie een intern of extern voorschrift betreft. Bijvoorbeeld: indien er in het HIS tevens een VV bestaat, zal het een eigen voorschrift betreffen.

4.3 Specifieke versus generieke MBH-id

De informatiestandaard MP9 definieert de MBH-id als wereldwijd en eeuwig uniek. Deze MBH-id bevat een OID-root en -extensie. De root bevat een OID voor een ‘identificatiesysteem’ dat verschilt voor elke uitgevende organisatie. De extensie bevat een unieke string binnen dit identificatiesysteem. Dit type MBH-id noemen we een specifieke MBH-id. Daarnaast werken we met een generieke MBH-id: systemen kunnen onafhankelijk van elkaar dezelfde identificatie genereren voor medicatiebouwstenen met dezelfde PRK. De generieke MBH-id bestaat uit een algemene OID-root, en de PRK-code in de OID-extension. Een generieke MBH-id is daarmee alleen uniek voor één patiënt, maar niet uniek over patiënten heen. De generieke MBH-id maakt dat systemen onafhankelijk van elkaar kunnen migreren, maar dat tegelijkertijd de reconciliatie niet nodig is. Echter, een generieke MBH-id heeft beperkingen. Er kunnen bijvoorbeeld onterechte groeperingen van medicatiebouwstenen ontstaan met eenzelfde MBH-id die in werkelijkheid onder verschillende MBH’s vallen. Verder leeft er een wens om MBH niet op PRK te baseren, maar dit ook mogelijk te maken op werkzame stof. De generieke MBH-id wordt daarom alleen in bepaalde situaties gedurende de transitiefase toegepast. De intentie is om de generieke MBH-id zo snel mogelijk naar de historie te verdrijven.

4.4 Private versus publieke MBH

In de transitiefase hanteren we de indeling private versus publieke MBH. Bouwstenen binnen een private MBH worden niet uitgewisseld (blijven privé in het eigen systeem). Bouwstenen binnen een publieke MBH worden wel uitgewisseld. De MBH zoals deze in de informatiestandaard MP9 is beschreven, is een publieke MBH.

4.5 Het EVS geeft actuele en recent gestopte medicatie een specifieke MBH-id en historie van medicatie een generieke MBH-id

Een elektronisch voorschrijfsysteem (EVS) kent een specifieke MBH-id toe aan actuele en recent gestopte medicatie. In het EVS krijgt historische medicatie een generieke MBH-id. Aangezien het EVS ook direct de gemigreerde MP9-bouwstenen beschikbaarstelt, zal het ook direct een publieke MBH betreffen.

4.6 Het AIS is vrij in keuze van type MBH-id bij migratie zolang deze privaat is

Het apotheekinformatiesysteem (AIS) stelt de MP9-bouwstenen na migratie niet direct beschikbaar (zie paragraaf 5.3). Zolang de bouwstenen binnen een MBH niet uitgewisseld worden (er is sprake van een private MBH), is het aan het AIS om te beslissen hoe deze MBH-id gegenereerd wordt (type generieke of specifieke MBH-id, of eigen variant). Afhankelijk van de keuze van het type MBH-id dat binnen het AIS wordt gehanteerd, dient de MBH-id op het moment dat de bouwstenen binnen deze MBH wél uitgewisseld gaan worden al dan niet gewijzigd te worden, om te voldoen aan de afspraken rondom uitwisseling.

4.7 EVS en AIS in één systeem

Sommige systemen betreffen zowel EVS als AIS, bijvoorbeeld ziekenhuissystemen of apotheekhoudende huisartspraktijken. Voor het merendeel van de medicatiegegevens zal er voor TA’s uit het AIS-onderdeel van het systeem een relatie bestaan naar een MA (of eventueel MGB) in het EVS-onderdeel. Wanneer er een interne relatie bestaat tussen de TA en MA (of MGB), zal de TA na migratie met de specifieke MBH-id van de medicatiebouwsteen uit het EVS-onderdeel beschikbaargesteld kunnen worden. Wanneer er geen interne link tussen TA en MA (of MGB) uit het EVS-onderdeel blijkt te zijn, wordt er een generieke MBH-id aangemaakt, en zal de TA met deze generieke MBH-id beschikbaargesteld worden.

4.8 Medicatie voorgeschreven in het buitenland en ‘over the counter’-medicatie

Bij de migratie van ‘speciale’ geneesmiddelen is de werkwijze voor migratie afhankelijk van twee factoren:

  • Heeft het middel een PRK?
    • Indien het middel geen PRK heeft, is het niet mogelijk om een generieke MBH-id te genereren. Afspraak is dat voor deze middelen altijd een specifieke MBH-id wordt gegenereerd, ook als het historie betreft, en ook door het AIS.
  • Is het geneesmiddel voorgeschreven of is de behandeling overgenomen door een voorschrijver?
    • Indien dit niet het geval is, kan volstaan worden met het vastleggen van MGB.
    • Wanneer de voorschrijver wel verantwoordelijk is voor de behandeling, is het wenselijk om er bij migratie een MA van te maken.

4.9 Magistralen

Uitwerking volgt, zie https://bits.nictiz.nl/browse/MP-565.

4.10 Experimentele medicatie

Uitwerking volgt, zie https://bits.nictiz.nl/browse/MP-567.

4.11 Combinatiepreparaten

Zorgprocesafspraken omtrent combinatiepreparaten voor MP9 worden momenteel nog afgestemd in de Voorbereidingsgroep/Kernteam Medicatie, zie https://bits.nictiz.nl/browse/MP-528. Werkprocesafspraken voor migratie en de hybride situatie volgen daarom nog.

5 Processtappen na migratie

5.1 Voor elk systeem is migratie de eerste stap

Voor elk systeem geldt dat het migreren van lokale data de eerste stap is (zie Figuur met migratie/hybride processtappen). Met migratie als eerste stap is het voor leveranciers mogelijk om de eigen data te kunnen omzetten naar een datamodel dat MP9-bouwstenen ondersteunt. Migreren gebeurt onafhankelijk van andere systemen in de keten.

Overzicht van de volgorde van de processtappen (migreren, (actief) beschikbaarstellen, raadplegen, reconciliëren) voor het EVS en het AIS. Interactie door een zorgverlener met het patiëntdossier kan plaatsvinden kort voorafgaand aan of op moment van zien van de patiënt, of in het kader van proactief reconciliëren van geselecteerde patiëntgroepen.

5.2 Het EVS stelt de MP9-bouwstenen direct na migratie (actief) beschikbaar

Alleen voor het EVS geldt de volgorde: migreren – (actief) beschikbaarstellen – raadplegen – reconciliëren. Het is wenselijk om na het migreren ook direct MP9-bouwstenen, met name de medicatieafspraken (MA’s), in de keten te kunnen gebruiken. Afspraak is dat het EVS daarom na migratie ook direct de MP9-bouwstenen (actief) beschikbaarstelt aan anderen. Dit sluit aan op de principes van MP9, waarin de MA (en dus het EVS) leidend is in de afleidingsregels.

5.3 Het AIS stelt de MP9-bouwstenen beschikbaar na interactie van zorgverlener met patiëntdossier

Voor een AIS geldt de volgorde: migreren – raadplegen – reconciliëren – (actief) beschikbaarstellen. Afspraak is dat het AIS na migratie niet direct de MP9-bouwstenen (actief) beschikbaarstelt. Dit om te beperken dat er meerdere MBH-id’s in de keten ontstaan voor eenzelfde MBH. In het AIS zal daarom na migreren eerst een interactie door een zorgverlener met het patiëntdossier dienen plaats te vinden, waarbij minimaal geraadpleegd wordt. Na raadplegen én het ontvangen van een MP9-bouwsteen uit een EVS, gaat het AIS de binnengekomen informatie verwerken (reconciliëren), hierna mag het AIS MP9-bouwstenen (actief) beschikbaarstellen. Wanneer er bij raadplegen blijkt dat er vanuit een EVS MP9-bouwstenen beschikbaar zijn gesteld, zoekt het AIS naar een match tussen die MP9-bouwsteen en de toedieningsafspraak (TA) (zie hoofdstuk 7). Indien op deze manier een specifieke MBH-id gevonden is, neemt het AIS deze over in de TA. Wanneer er geen match met een MP9-bouwsteen is, kan de TA beschikbaargesteld worden, met een generieke MBH-id (zie Tabel 1). Als het PRK van het voorschrift bekend is, wordt dit PRK aangehouden voor het genereren van de generieke MBH-id; is deze onbekend, dan mag het PRK van de TA aangehouden worden.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van situaties waarin aangegeven wordt of er sprake is van een publieke vs. private MBH, waarbij een specifieke of generieke MBH-id is toegekend. Afspraken omtrent systemen die zowel EVS als AIS betreffen worden in paragraaf 4.7 beschreven. Uitzonderingssituaties worden in paragraaf 4.8 genoemd.

Tabel met overzicht situaties publieke en private MBH voor EVS en AIS
Situatie EVS AIS
Migratie actueel & recent gestopt Publieke MBH met specifieke MBH-id Private MBH
Migratie historie Publieke MBH met generieke MHB-id Private MBH (evt. met generieke MBH-id)
Bij ‘zien’ patiënt Publieke MBH met specifieke MHB-id Publieke MBH met gevonden specifieke MBH-id van EVS indien bekend, anders publieke MBH met generieke MBH-id
Bij reconciliatie (indien MP9-bouwsteen uit EVS) Publieke MBH met specifieke MBH-id van meest recente MA[1] Specifieke MBH-id van MA indien bekend

Generieke MBH-id indien geen MA bekend

Alle private MBH’s worden publieke MBH’s

Nieuwe MBH Publieke MBH met specifieke MHB-id Publieke MBH met generieke MBH-id

AIS initieert in principe géén specifieke MBH-id bij een publieke MBH.

Alleen wanneer er geen PRK is, maakt het AIS een specifieke MBH-id aan.

  1. Zie tevens toelichting in hoofdstuk 8.

6 Bevragen LSP tijdens de hybride situatie

Dit wordt verder besproken. Uitwerking volgt daarom nog.

7 Matchingsregels

De te volgen processen bij raadplegen en reconciliëren in de hybride situatie zijn in de vorm van flowcharts uitgewerkt, zie Stroomdiagrammen Raadplegen en Reconciliëren.

7.1 Samenhang van identificaties EDIFACT, MP6.12 met MP9

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende identificaties en hun onderlinge relaties.

Tabel met overzicht identificaties en hun onderlinge relaties
EDIFACT MP6.12 MP9
- 6.12 Vooraankondiging id MA / relatie MA
VV id
TA / relatieMA
MVE / relatieVV
Verrijkt EDIFACT id Verstrekking/prescription/id (gevuld met 6.12 vooraankondiging id óf verrijkt EDIFACT id) MA / relatie MA
VV id
TA / relatieMA
MVE / relatieVV
- Verstrekking id MVE id
MGB / relatieMVE (medicatieverificatie)
Bij beschikbaarstellen 6.12 verstrekkingen na MP9 voorschrift: Verstrekking/prescription/id MA/id
- TA/id
MBH/id

Onderstaande tabel geeft een overzicht van diezelfde relaties afhankelijk van het formaat van het medicatievoorschrift. Dit is met name van belang voor een AIS dat over is op MP9. Dit AIS kan in de transitiefase nog medicatievoorschriften krijgen in EDIFACT en/of MP6.12. Onderstaande tabel geeft weer hoe de relaties naar deze voorschriften gelegd moeten worden.

Tabel met overzicht identificaties en hun onderlinge relaties voor ieder formaat van het medicatievoorschrift
Medicatievoorschrift MEDREC-AFL MP6.12 verstrekking/ prescription id MP9 TA/relatieMA MP9 MVE/relatieVV
MEDREC-AAN edifact id verrijkt edifact id verrijkt edifact id verrijkt edifact id
MP6.12 vooraankondiging - MP6.12 prescription id MP6.12 prescription id MP6.12 prescription id
MP9 MA/VV - MP9 MA id MP9 MA id MP9 VV id

7.2 Matchen van MP9-, MP6.12- en EDIFACT-berichten via prescription-id, via PRK of door gebruiker

Indien mogelijk wordt er voor de matching tussen MP9 en MP6.12/EDIFACT gebruik gemaakt van een identificatie (vooraankondiging-id voor 6.12 en ‘verrijkt’ EDIFACT-id voor EDIFACT). Wanneer een match hierop niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de id niet in beide bouwstenen is opgenomen, wordt gekeken naar het PRK. Wanneer een match op deze elementen niet mogelijk is, is tussenkomst van de gebruiker nodig om de informatie te reconciliëren. Deze laatste optie heeft uiteraard niet de voorkeur.

8 Reconciliëren

De te volgen processen bij raadplegen en reconciliëren in de hybride situatie zijn in de vorm van flowcharts uitgewerkt, zie Stroomdiagrammen Raadplegen en Reconciliëren.