Bewaking op allergiën

Uit informatiestandaarden
Versie door Maarten Ligtvoet (overleg | bijdragen) op 20 jul 2020 om 01:17 (Tekst vervangen - "{{#customtitle:" door "{{DISPLAYTITLE:")
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Dit materiaal is onderdeel van HL7v3-domein Condition V8.00_HL7v3-domeinspecificatie_conditie.
  • Compatible wijzigingen/nadere bewoordingen, tikfouten kunnen direct in de Wiki gewijzigd worden
  • Open issues die discussie vergen s.v.p. in de commentaarsectie opnemen.

Bewaking op allergiën

Inleiding

Patiënten kunnen allergisch zijn voor bepaalde stoffen of groepen van middelen (bijvoorbeeld sulfa’s, perubalsem, goudverbindingen). Maar er zijn ook andere redenen om bepaalde stoffen niet meer te willen voorschrijven of afleveren aan een patiënt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan bijwerkingen. Daarnaast komt het voor dat een product van een bepaalde fabrikant niet gewenst is. Systemen kunnen een module bevatten waarmee zorgverleners ervoor waken dat een patiënt een middel krijgt voorgeschreven of afgeleverd waarvoor hij/zij allergisch is of dat hij/zij niet wenst.


Werking van het systeem

In het lokale elektronisch patiëntendossier dient te zijn opgenomen voor welk middel de patiënt allergisch is of welk middel hij/zij niet wenst. Op basis van dit dossier dient de zorgverlener door zijn computersysteem te worden ondersteund bij het voorkomen van het gebruik van middelen waarvoor de patiënt allergisch is of waarvan gebruik om andere redenen niet gewenst is.


EPDallergie.png

Beheer van het elektronisch patiëntendossier In het lokale elektronisch patiëntendossier (EPD) wordt opgenomen voor welke stoffen of (groepen van) producten de patiënt allergisch is of welke om andere redenen ongewenst zijn. Degene die dit dossier beheert dient de mogelijkheid te hebben om een selectie te maken uit alle voorkomende bestanddelen van geneesmiddelen voor opname in het dossier. Dit kunnen zowel werkzame bestanddelen als hulpstoffen zijn . Zo nodig dient deze selectie verfijnd te kunnen worden tot een bepaalde toedieningsweg . Denk hierbij bijvoorbeeld aan tetracyclinecapsules die darmproblemen kunnen geven en tetracyclineoogzalf die wel gebruikt kan worden. Indien een bestanddeel geselecteerd is, dient de zorgverlener de vraag gesteld te worden of uitsluitend de stof of mogelijk een hele groep van producten “ongewenst” zijn . Denk hierbij bijvoorbeeld aan bestanddeel amoxiciline ten opzichte van de hele penicillinegroep. Bij het opgeven van een “ongewenste” groep zal de zorgverlener de vraag gesteld moeten worden of er wellicht sprake is van kruisovergevoeligheid met een andere groep zodat ook deze groep in het EPD opgenomen kan worden. Maar ook dient er de mogelijkheid te zijn om een selectie te maken uit een lijst met individuele producten voor opname in het dossier. Denk hierbij bijvoorbeeld aan generieke handelsproducten zoals Carbamazepine tablet 200mg (als per se Tegretol moet worden afgeleverd) .

Om bij een patiënt de bewaking op allergieën of ongewenste middelen te kunnen uitvoeren, dient het derhalve mogelijk te zijn om in het EPD de volgende items op te nemen:

  • individuele bestanddelen;
  • individuele bestanddelen in combinatie met een toedieningsweg;
  • ongewenste groepen;
  • individuele producten.


Voorschrift.png

Allergie voor een hulpstof

Op het moment dat een voorschrijver medicatie voorschrijft, zal dit veelal op stofnaam zijn (voorschrijfproduct). Hierdoor geeft de voorschrijver niet exact aan welk product er afgeleverd zal worden. Per leverancier kunnen de hulpstoffen verschillen waarvoor de patiënt allergisch is. Bewaking vindt dan plaats bij aflevering in de apotheek. Maar zo kan een voorschrijver er ook voor kiezen om juist wel een specifiek product van een bepaalde leverancier voor te schrijven .


Controle In de G-Standaard zijn per product zowel de werkzame stoffen als de hulpstoffen opgenomen . In dit bestand is tevens de toedieningsweg per product opgenomen. Indien een specifiek product is voorgeschreven kan eenvoudig gecontroleerd worden op ‘ongewenst zijn’. Uitgangspunt hiervoor is de samenstelling van het specifieke product en de groepen waarin het product is ingedeeld , die in relatie worden gebracht met het EPD van de patiënt. Indien op stofnaam is voorgeschreven (voorschrijfproduct) zullen alle producten onder het voorschrijfproduct gecontroleerd moeten worden op allergie of ongewenstheid bij de patiënt (zie EPD). Zodra alle producten onder het voorschrijfproduct aangeven dat deze ongewenst zijn, dient de zorgverlener het advies te krijgen dat er beter een alternatief voorgeschreven of afgeleverd kan worden. Indien niet alle producten onder het voorschrijfproduct dit aangeven, dient getoond te worden welke producten gewenst en welke ongewenst zijn, waardoor gekozen kan worden voor een alternatief dat niet ongewenst is.